Mesolijnen | beweging- |
beweging- spraakvorming-euritmie-gymnastiek en spel-toneel |
K-BD1 |
vaardigheden |
De kinderen oefenen aan liedjes, cultuurspelen en gedichtjes het lopen in rij of kring van de klas. De leraar schenkt bij de oudste kleuters aandacht aan het gelijk beginnen en eindigen; aan lopen op maat en ritme. |
K-BD2 |
vaardigheden |
Kleuters doen veel dingen nog in de groep. Bewegingsopdrachten worden vaak groepsgewijs gegeven. De leraar kan echter bij oudere kleuters wel individuele bewegingsopdrachten geven. |
K-BD3 |
bewegend ervaren |
De leraar brengt elementen van concentratie en zorgvuldigheid in de bewegingsoefening. Het legt de basis voor geconcentreerd en juist werken in de hogere leerjaren. |
K-BD4 |
praten over beweging |
Bij de oudste kleuters wordt het bewustzijn gewekt voor het uitvoeren van een oefening: waaraan je kunt zien dat het goed was; wat deed jij/hij/zij anders? |
K-BD5 |
zintuigspelen |
De leraar oefent regelmatig zintuigspelen m.b.t. tasten, bewegings- en evenwichtszin; horen en zien. Besteedt waar mogelijk (bakken,koken) ook aandacht aan reuk en smaak. |
toneel
K-BT1 |
vaardigheden |
De leraar besteedt aandacht aan elementen asl uitbeelden van een gegeven, weergeven van een verhaal, herkennen van zinsneden zodat de kinderen betrokken kunnen meedoen aan een toneelspel. |
K-BT2 |
de kinderen kunnen in groepsverband, onder leiding van de leerkracht een spreek- zangspelletje opvoeren. |
Jaarfeesten en cultuurspelen zijn een goed aangrijpingspunt om de kinderen kleine spreek- zangspelletjes te laten doen. Hij geeft daarbij nog sterk leiding en gaat uit van de groep als geheel. Solorollen zijn incidenteel en vooral gebonden aan beweging en gebaar. |
K-BT3 |
vormgeving |
De leraar spreekt met de kinderen over de karacterisering van rollen: een timmerman zet een helm op, heeft een overall en een hamer. |
spraakvorming
K-BS1 |
spreken en luisteren |
Met de groep kinderen oefent de leraar het spreken door voorspreken en naspreken, het reciteren van korte teksten. |
K-BS2 |
spreken en luisteren |
Het gebaar is een belangrijke ondersteuning van het spreken. In de kleutertijd gebeurt dat op een vanzelfsprekende manier met vingerspelletjes en uitbeeldende gebaren. |
K-BS3 |
spreken en luisteren |
De leraar besteedt op beeldende wijze aandacht aan gevarieerd spreken: zachtjes, het kindje slaapt; zo langzaam als een luie beer. |
K-BS4 |
uitdrukkingsmiddelen |
De leraar spreekt met de kinderen de ritmes op een lichte, iets vrije wijze. |
K-BS5 |
uitdrukkingsmiddelen |
Vooral bepaalde medeklinkers lenen zich daarvoor: fff – blaast de wind, rrrrrrr – gaat het wieletje, mmmmm – lekker! |
euritmie
K-BE1 |
vaardigheden en behendigheid |
De euritmist oefent deze vaardigheden in specifieke oefeningen vanuit beeldende motieven. |
K-BE2 |
vaardigheden en behendigheid |
De euritmist oefent de deze vaardigheden in specifieke oefeningen vanuit beeldende motieven. |
K-BE3 |
vaardigheden en behendigheid |
De euritmist oefent de deze vaardigheden in specifieke oefeningen vanuit beeldende motieven. |
K-BE4 |
ruimtelijke oriëntatie |
De euritmist oefent de deze vaardigheden in specifieke oefeningen vanuit beeldende motieven. |
K-BE5 |
ruimtelijke oriëntatie |
De euritmist oefent de deze vaardigheden in specifieke oefeningen vanuit beeldende motieven. |
K-BE6 |
verbeelden |
De euritmist oefent de deze vaardigheden in specifieke oefeningen vanuit beeldende motieven. |
K-BE7 |
verbeelden |
De euritmist oefent de deze vaardigheden in specifieke oefeningen vanuit beeldende motieven. |
K-BE8x |
verbeelden |
De euritmist maakt gebruik van teksten en (lier)muziek als beeld of begeleiding van de euritmie. |
gymnastiek en spel
K-BG1 |
bewegingsvormen |
Er zijn speeltoestellen in de klas – eventueel speellokaal – en op het schoolplein, waarop de kinderen genoemde bewegingen kunnen uitvoeren. |
K-BG2 |
bewegingsvormen |
De kinderen doen spelvormen waarbij de kinderen huppelen, rennen en hinkelen oefenen. |
K-BG3 |
spel |
In de klas is gevarieerd spelmateriaal voor het vrije spel: blokken, kistjes, lappen en kleden, potjes, pannetjes, dierfiguren, huisjes, banken, planken. Er zijn verschillende speelhoeken met een eigen karakter en kleur. De leraar schept de sfeer waarin de kinderen vrij en fantasierijk kunnen spelen. |
K-BG4 |
spel |
Naaststaande activiteiten worden met de kinderen in een speelse situatie geoefend – vaak met enkele kinderen terwijl anderen vrij spelen. |
K-BG5 |
sportief spelen |
De kinderen mogen vrij spelen; de leraar helpt waar nodig als kinderen elkaar zouden hinderen. |
K-BG6 |
eigen bewegingsmogelijkheden inschatten |
De leraar stimuleert durf en vaardigheid’,maar zorgt daarbij steeds voor veiligheid en zekerheid bij het spelen en oefenen; leert bijvoorbeeld de kinderen op te letten of een plank stevig ligt, wijst op het gevaar van een sprong van de glijbaantoren. |